Skip to main content

In de weilanden van Mijdrecht vind je Kobor. Deze oude kas vol klossen is een walhalla voor studenten en ontwerpers op zoek naar bijzonder garen.

Kobor Koos Koopman

Sinds

Als vertegenwoordiger van textielgarens bezocht Koos Koopman jarenlang weverijen, tufterijen en breierijen door heel het land. Toen veel van die fabrieken rond 1975 failliet gingen en de prachtigste partijen garens achterlieten, zag Koopman een kans. Hij kocht de restanten op en begon zijn eigen handel.

In het schap

Zo'n 50.000 kilo aan 'industriegaren'van wol, linnen, jute, zijde, nylon, polyester, viscose en lurex. Plus metaalgaren, koord, band, lontwol en wollen tapijtgarens. In alle kleuren van de regenboog. Koopman: 'Omdat het om restpartijen gaat, zijn mijn garens altijd gunstig geprijsd.'

Klanten

Voornamelijk studenten van de kunstacademie. Koopman werkt alleen op afspraak. 'Soms zie ik een hele week niemand,' zegt hij, 'het volgende moment meldt zich een hele schoolklas.' Omdat er geen openbaar vervoer is naar de kas, komen de meeste van Koopmans klanten met de bus naar Uithoorn. 'Daar haal ik ze op met de auto en dan rijden we samen naar de kas. Als ze voor het eerst binnenkomen, weten ze niet wat ze zien. De meesten beginnen meteen te filmen.'

Mooiste product

'Ik heb heel mooie, dikke lontwol, in allerlei kleuren. Die wordt veel gebruikt voor vloerkleden en wandtapijten.'

Vaste klant

Er komen niet alleen studenten bij Kobor, maar ook bekende ontwerpers. Zo leverde Kobor garens aan Scholten & Baijings en Christien Meindersma. 'Een bezoek aan Kobor is een avontuur,' zegt Meindertsma, die onder meer bij Kobor shopte toen ze voor Label Breed aan een prototype van een kleed werkte. 'Je vindt er meer restpartijen garens dan je je ooit had kunnen voorstellen!'

Pensioen

Inmiddels is Koopman 73. Hij koopt niks nieuws meer in, maar is nog lang niet van plan te stoppen. 'Dat mag niet van mijn klanten. En waarom zou ik? Ik ben alleenstaand. Zo heb ik wat te doen.'

el
bron: Elle decoration
tekst: Elsbeth Grievink
fotografie: Bob van der Vlist